Pekela verdiende na 1945 nog dertig jaar aan Joods vastgoed

Drie gemeenten in Noordoost-Groningen hebben tijdens en na de Tweede Wereldoorlog vastgoed gekocht dat eigendom was van Joden en konden daar na de oorlog maar moeilijk afstand van doen, concluderen onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen.  

Na de oorlog werd bepaald dat Joden werden geacht het eigendom van (onder meer) vastgoed in de oorlog nooit te zijn kwijtgeraakt. In veel gevallen kregen de oorspronkelijke eigenaren of hun nabestaanden hun bezittingen terug, al dan niet via een geldelijke vergoeding. Maar in de Noordoost-Groningse gemeenten verliep dat stroever dan gemiddeld. In het rapport Vervolgd en beroofd worden de voorgangers van de gemeenten Eemsdelta, Pekela en Westerwolde onder de loep genomen. Daar werden in de oorlog Joodse landerijen en woningen door de bezetter onteigend en te koop aangeboden. De meeste landerijen en panden werden door particulieren gekocht. Vooral in het voormalige Vlagtwedde waren er veel NSB'ers en anderen die sympathiseerden met de Duitsers die huizen kochten.

Verhuur

Maar ook de gemeenten lieten zich niet onbetuigd en kochten Joodse bezittingen, zowel in als na de oorlog.Woningen werden geregeld onteigend voordat bekend was of de weggevoerde bewoners terug zouden komen. Vlagtwedde verwierf enkele stukken land en Oude Pekela legde de hand op een Joodse woning en de Joodse begraafplaats. Pekela verhuurde jarenlang een woning van gedeporteerde Joden en verkocht het huis in 1974 voor 22.000 gulden. Appingedam deed na de oorlog een poging om alle bezittingen van de plaatselijke Joods gemeente voor niets te krijgen, in ruil voor het onderhoud van de begraafplaats. Daar ging de Joodse gemeenschap niet mee akkoord.

Volgens onderzoeksleider Richard Paping stelden toenmalige gemeentebestuurders zich in meer gevallen ‘kil en bureaucratisch’ op, handelen ze volgens de regeltjes en lijkt van medeleven niet veel sprake te zijn geweest. ‘Het is opvallend dat gemeenten de eerste jaren na de oorlog toch vooral dachten aan de (financiële) belangen van hun bevolking en weinig empathie toonden voor de vrijwel volledig vermoorde Joodse gemeenschappen.’ Een op de tien verdwenen Joodse vastgoedeigenaren keerde na de oorlog terug in Groningen. De betrokken gemeenten kijken naar mogelijkheden tot eerherstel; Pekela gaat extra geld steken in het onderhoud van de Joodse begraafplaats.

Zelfde conclusies als eerder onderzoek

Paping kwam twee jaar terug tot dezelfde bevindingen bij een onderzoek naar Oldambt, Veendam, Midden-Groningen, Het Hogeland en Westerkwartier. Daaruit bleek dat de gemeente Winschoten (nu Oldambt) veruit het meest betrokken is geweest bij de verwerving van Joods onroerend goed. ‘Uiteindelijk heeft daar in elk geval rechtsherstel plaatsgevonden, maar het lijkt er niet op dat die gemeente dit in het begin erg voortvarend heeft aangepakt, waarbij in eerste instantie ook geen enkel blijk gegeven werd van empathie met de oorspronkelijke Joodse eigenaren en hun erfgenamen. Vooral het eigen belang van de gemeente werd vooropgesteld.’

Bronnen: NOS, Dagblad van het Noorden